Bacteriële oorzaken van neonatale diarree bepalen met diagnostiek
De klinische verschijnselen bij neonatale diarree laten zien dat biggen een infectie hebben opgelopen. De vraag is om welke ziekteverwekker het gaat. Om de oorzaak goed te kunnen vaststellen is diagnostiek noodzakelijk.
De kleur en consistentie van de diarree, de leeftijd van de biggen en het wel of niet voorkomen van sterfte zijn indicatoren voor de dierenarts om een waarschijnlijkheidsdiagnose vast te stellen. Maar om de definitieve oorzaak te bepalen is diagnostiek een vereiste.
Het laten uitvoeren van een sectie geeft het meest complete beeld. Daarbij kan namelijk zowel een macroscopisch (met het blote oog), als microscopisch (door de microscoop) onderzoek van de darmwand uitgevoerd worden. Op basis van de bevindingen kan bovendien vervolgonderzoek ingezet worden, bijvoorbeeld bacteriologisch onderzoek (kweek) of PCR-onderzoek waarbij het genetisch materiaal van ziekteverwekkers aangetoond wordt.
Ziekteverwekker vaststellen
In de praktijk wordt regelmatig gebruik gemaakt van mestmonsters om de diagnose te stellen, meestal op basis van bacteriologisch en/of PCR-onderzoek. Afhankelijk van de eigenschappen van de ziekteverwekker, is het makkelijker of moeilijker om deze aan te tonen. E. coli en Clostridium perfringens zijn bacteriën die, weliswaar met verschillende kweekmethodes, relatief makkelijk te kweken zijn. Clostridioides difficile daarentegen, is erg moeilijk te kweken. De diagnose wordt meestal gesteld op basis van het aantonen van toxines via PCR-onderzoek van mest of darminhoud bij sectie.
Met behulp van PCR-onderzoek kan vastgesteld worden of en welke genen de bacteriën bij zich hebben voor de verschillende aanhechtingsfactoren en toxines. Op basis van de aanwezigheid daarvan kan onderscheid gemaakt worden tussen bepaalde E. coli types, en tussen een C. perfringens type A of C infectie.
Omdat zowel E. coli als C. perfringens type A en C. difficile bij gezonde en zieke dieren gevonden kunnen worden, is het belangrijk om bij de interpretatie van een positieve kweek of PCR-test ook rekening te houden met de hoeveelheid aangetoonde bacteriën of genen.
Vaccinatie
De verschillende aanhechtingsfactoren en toxines spelen niet alleen een rol in de diagnostiek, maar zijn ook van belang bij de keuze voor het toe te passen zeugenvaccin. Het vaccineren van gelten en zeugen is een belangrijke en veel toegepaste preventieve maatregel. Door zeugen te vaccineren kan er via biest extra maternale immuniteit aan de biggen doorgegeven worden en diarree in de kraamstal voorkomen worden. Om het best passend vaccin op uw bedrijf in te zetten is inzicht in de aanwezigheid van de verschillende ziekteverwekkers en hun aanhechtingsfactoren en toxines nodig.
HIPRA EnteroCheck
Met de HIPRA EnteroCheck krijgt u inzicht in bacteriële neonatale diarree. Alle ingestuurde Enterochecks worden met een kwantitatieve PCR getest op 9 targets, gericht op de belangrijkste aanhechtingsfactoren en toxines van E. coli, C. perfringens type A en C en C. difficile. Met een swab neemt men een mestmonster van biggen met diarree, en dit brengt men aan op een FTA-kaartje. Op die manier wordt het monster goed bewaard voor de daaropvolgende analyse met PCR-testen. Op basis van de resultaten kunt u, in samenspraak met uw dierenarts, bepalen welke preventieve maatregelen nodig zijn en welk vaccin tegen kraamstaldiarree het beste bij uw bedrijf past.
Ontdek ook onze andere ‘Let’s talk about’ reeksen: